Een driesterrenhotel met restaurant is als augurken bij de thee. Een combinatie ‘from hell’. Willen ze bij de bestelling ook direct je dessert noteren, dan weet je dat je fout zit.
‘Dat is gemakkelijk voor de keuken,’ zei de Italiaanse ober.
‘Is het gemakkelijk als ik het ook alvast voor morgen zeg?’ antwoordde ik snedig. Maar dan laf in het Nederlands, om te scoren in klein gezelschap. Een beetje oom Wim, die met een vingerbeweging achter je oor een gulden tevoorschijn tovert; een miezerig mopje.
De ober draaide trouwens diensten van 19 uur. Van ontbijt tot diner, hij was er altijd. Met een galsterige kok, die naast de ingedroogde lasagne stond te glimmen met zijn duizend-dingendoekje voor tafel, pannen en wc-bril. Het maakte niet uit wanneer ik het avondrestaurant binnenliep, altijd stonden ze getweeën stiekem te roken en binnen vijf minuten zetten ze de verse warme prak op tafel.
Het ontbijt bestond uit bleke cornflakes (die ze per mud bij de groothandel kochten), gezondheidsgraan met chocoladesnippers, jam en oud brood. Zelfs de meest schraperige backbackers weigerden in dit hotel stiekem broodjes te smeren voor de lunch. Na twee dagen zei mijn vrouw: ‘Ik sla vandaag het ontbijt over, ik gebruik wel een voedende crème.’ Het eten werd ons aangeboden en de gulle gever at altijd trots mee.
Eén keer zeiden we weleens een ander restaurant te willen proberen. Maar hij reageerde zo bedroefd alsof we vertelden dat zijn moeder die middag was overleden. We konden geen kant op.