De hotelkamer verlaten blijft een kunst. Je zet je ingepakte koffers in de deuropening en kijkt met borende blik de kamer rond. Dat is zinloos omdat je reptielenbrein denkt dat alles wat nu in de kamer is, bij de kamer hoort.
Een jaar geleden liet ik in Madrid mijn nieuwe sneakers onder het bed staan, omdat bed, sprei en schoenen na drie dagen voor mij één Spaanse eenheid vormden.
Ik loop sindsdien eerst naar de lift, zet mijn koffers neer en keer terug. Maar nu met kamermeisjesogen. Ik radar mijn ogen door de kamer en denk: ‘Weer geen fooi. Maar zijn slangenleren schoenen staan nog onder de televisie. Die zijn voor mij!’
En dan neem ik ze mee.
O ja. Er is een familiefabriekje in India dat stukjes tapijt snijdt voor hotelkamerlockers. Geen normaal mens legt thuis een stukje tapijt in een la maar de internationale hotelassociatie wil onderin de locker een matje. Die matjes worden maandelijks met tienduizenden verscheept om u en mij tot waanzin te drijven. Wegens inpak-Alzheimer moet ik nu twee keer extra terug naar de hotelkamer. Eén keer om met vlakke hand over het stukje tapijt te schuieren of er niks is blijven hangen. En nog een keer om ónder het tapijtje te voelen, voor op drift geraakte dollars.
Wat doet dat achterlijke matje in de locker? Ik heb berekend dat daardoor op jaarbasis drie miljoen toeristenuren verloren gaan, waarvoor anders dure excursies kunnen worden verkocht. Het antwoord is aan de hotelbranche.